Wat is dat toch, die fascinatie met Johann Sebastian Bach? Waarom lopen zoveel mensen weg met zijn muziek? Ook dit jaar staat hij weer met zes werken in de Hart en Ziel lijst van Radio 4. Met op één uiteraard de Matthäus Passion. Soms bekruipt me wel eens het gevoel: praten alle kenners en liefhebbers elkaar niet teveel na? Draai de mantra “Bach is de grootste” vaak genoeg af en iedereen gaat erin geloven.
Maar zet Bach eens naast een paar tijdgenoten en het wordt weer duidelijk. Dat is wat het Bachkoor Brabant op 27 oktober 2013 deed door de missa, BWV 235, te programmeren samen met werken van collega’s uit Dresden: Zelenka (Dixit Dominus), Hasse (Miserere) en Heinichen (Magnificat). Zoals een deskundige toehoorster van dit concert het treffend formuleerde: “Leuke werken, hoor, van die andere drie, bij vlagen verrassend zelfs, maar zodra het orkest de eerste maten van het Kyrie inzet hoor je het meteen: dit is muziek van een andere orde”.
Blijft de vraag, wat dat dan is? Wat maakt Bach zo uitzonderlijk? Natuurlijk, er zijn boeken over volgeschreven. We weten (en degenen die ervoor doorgeleerd hebben horen het ook) dat Bach de meester van het contrapunt is. En een ongeëvenaarde melodievinder, volgens Maarten ’t Hart. Zonder de pretentie te willen hebben met dit korte stukje iets toe te kunnen voegen aan al die musicologische beschouwingen toch een bescheiden poging van hoe een relatieve leek als ik Bach ervaart.
Volgens mij draait het om de onvoorspelbaarheid. Het is dat aspect van de muziek die je in zijn greep neemt en houdt. Net als je vermoedt te weten hoe een loopje of modulatie vervolgt, zet Bach je weer op het verkeerde been, doet-ie het net even anders, maar met zo’n verbluffend effect, dat je paf staat van verwondering en bewondering. Dat is het geniale, die heerlijke onvoorspelbaarheid, die hij deelt met andere grote kunstenaars. Picasso, Tolstoi, Messi, om er maar een paar te noemen. Op het moment dat je denkt hun kunstje door te hebben, kiezen ze net die andere weg. Niet linksom, maar rechtsom. En laten de toeschouwer in verrukking achter.
Hoe is dat dan als eenvoudige koorzanger? Wat ervaart die, pakweg op de op één na achterste rij, derde van rechts, tijdens een concert? Dat is nogal dubbel, kan ik u zeggen. Want Bach is uiteraard de bron van veel muzikale voldoening. Er middenin staan en kunnen bijdragen aan zo’n uitvoering! Maar Bach is ook hard werken. Topsport. De meest ingewikkelde loopjes, de lastigste inzetten, de gekste sprongen. Geen automatismen, bijna geen letterlijke herhalingen, maar vrijwel altijd een modulatie, een nootje meer of minder, hoger of lager, een dis waar eerst een d stond, een fis in plaats van een f. Een achtste is een zestiende geworden. Of net andersom. Om gek van te worden soms. Opperste concentratie vereist. Qui-vive. Verslapping kan rampzalig zijn. Goed luisteren om je heen: zit ik nog in het spoor met mijn partijgenoten? En zijn wij nog wel in de maat met de andere partijen? Kijken naar de dirigent: zing ik nog op de slag? Linke soep, hoor! Om die reden is het zingen van werken van Bach dus ook een enorme uitdaging.
Maar als het lukt een stuk tot een goed einde te brengen en de muziek recht te doen, is de euforie groot. Als het lukt. En gelukkig gaat het meestal goed. Met een enkele hapering ook het laatste concert weer.
De koorzanger op de op één na achterste rij, derde van rechts wrijft na het slotakkoord in zijn handen, maakt op een teken van de dirigent een buiging en neemt het applaus van het welwillende publiek in ontvangst. Daarna spoedt hij zich huiswaarts. Komend voorjaar lonken de Passies weer.
Tekst: John Hageman, bas bij Bachkoor Brabant
JOHANNES PASSION BWV 245
Johann Sebastian Bach 1685 – 1750
Zondag 6 april 2014 15.00 uur
Martinuskerk Princenhage
Bachkoor Brabant olv Geert van den Dungen
Accademia Amsterdam